Jan van Bakel



Taak van de filosofie


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

Sinds geruime tijd, laten we zeggen sedert Heidegger, houdt niemand zich meer bezig met de hoofdzaken van de filosofie. Een hoofdzaak is niet de vraag waarom er niet eerder niets zou zijn dan iets. Immers, wanneer het antwoord zou zijn dat X de oorzaak is, dan bleef de vraag uiteraard: waarom is er X? Het antwoord is met zekerheid niet te geven en de vraag dus uitzichtloos. Dat betekent natuurlijk niet dat de vraag op zichzelf niet uiterst fascinerend kan zijn. Ze is in staat voortdurend opnieuw zichzelf op te dringen, ook aan de filosoof, ook al is die ervan overtuigd dat weliswaar haar fascinatie nooit zal verbleken, maar dat er evenmin ooit een verlossend antwoord kan dagen. De geestelijke activiteit die de vraag omspoelt kan daarom niet filosofisch genoemd worden, tenzij men die term - wat vaak gebeurt - reserveert voor alle beschouwelijk denken, op antwoord gericht of niet. Zulke vragen zijn hoewel ze onzinnig zijn, toch mogelijk, omdat onze taal zo tolerant is. De taal is een instrument dat op een of andere wijze - en het is een interessante kwestie: hoe - tot stand gekomen is met toelating daarbinnen van onlogische en onbestaanbare dingen. Het zou denkbaar zijn dat ons rationele systeem, dat wel in staat is zin en onzin te onderscheiden, logische en onlogische dingen uit elkaar te houden en zelfs een bijna sluitende logica te ontwikkelen, een taal had ontworpen of toegelaten waarbinnen geen onzin formuleerbaar was. Waarin je dus niet kon vragen: wat is een zijnde? Of: wat is het zijn? Zulke vragen introduceren een recursiviteit en laten niet toe een antwoord te formuleren waarin niet het werkwoord zijn of een equivalent opnieuw opduikt. Menselijke taal laat alles toe. En ze neemt een loopje met ons, omdat we niet anders kunnen dan alles wat we denken in datzelfde verraderlijke kleed te kleden, ja zelfs ons denken geheel en al aan haar uit te leveren.

Wat de wijsbegeerte dan wel tot taak heeft is: de vraag stellen naar het wezen van de mens, van de menselijke geest en van diens functies: denken, logica, liefde, haat, moed, angst enzovoort. Verbrugge denkt daar soms ongeveer ook zo over, namelijk als hij schrijft: De filosofie als een radicaal vragen naar de plaats van de mens in het zijnsgeheel (blz. 215), maar nauwelijks blijkt of hij in staat of bereid is daar iets anders bij te denken dan de grote opgeblazen wereld van Hegel en zelfs Marx en Jung. Die positiebepaling rukt hem weg uit wat ik als filosofie wens te zien. Dat is op zichzelf natuurlijk van geen gewicht, maar ik ben toch zo vrij om de vraag op te werpen wat Verbrugge in zijn boek feitelijk bezig is te doen.

Verbrugge zegt in zijn inleiding: Juist filosofie ontkomt niet aan de opgave om zich te bezinnen op de eigen tijd, althans wanneer zij zich ernstig neemt (blz. 8) en hij ondersteunt dat direct met een verwijzing naar Hegel. Hij beoogt vooral opheldering. Tot in welke details dit gaat zien we bijvoorbeeld in de uitvoerige noot 3 op blz. 87, waar helderheid gegeven wordt over de functie van Fukuyama's essay over The End of History. Maar het zijn voor mij juist zulke details die de vraag ingeven: is dat nou hier nog allemaal filosofie? Wat is filosofie? Verbrugge levert, zoals eerder gezegd, een uitermate boeiende analyse van de cultuur in ons tijdperk, hij doet dat eventueel op filosofische wijze, maar ik betwijfel sterk of we dat filosofie moeten noemen. Die twijfel is te groter doordat de schrijver zo vaak en zo makkelijk wegdrijft in de grote abstracte Hegeliaanse structuren, die zo bitter weinig in zich dragen van de mens, dat grote centrale raadsel van de echte filosofie. Interpretatie van de geschiedenis, daar komt het bij Verbrugge allemaal op neer. Kijken achteraf naar het rollen van de balletjes, maar zonder er iets van te begrijpen of er macht over te kunnen ontwikkelen. Ger Groot had daar wel eens iets over kunnen zeggen.

En dan is er nog één punt waarover ik niet kan zwijgen en dat is de kwestie van de autonomie van de mens. Verbrugge argumenteert met vasthoudendheid dat die autonomie duidellijk een fictie is, omdat er immers zoveel situaties zijn waar de mens eerder speelbal is dan zelfwettelijk wezen dat alles bepaalt en dirigeert naar eigen wens en willekeur. Natuurlijk is dat zo, maar Verbrugge lijkt bijna te kwader trouw. De menselijke autonomie immers moet verstaan worden tegenover instanties die macht over hem zouden eisen: geen enkele instantie buiten de individuele mens heeft het recht om tegenover en aangaande hem te handelen tegen zijn eigen wil. In alles waar een wet te stellen is stelt de mens zich zijn eigen wet.

Jan van Bakel, 9 augustus 2004

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.

Terug naar boven