Jan van Bakel



Met en zonder aan


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

De taalwetenschap verandert nogal sinds ik er niet meer aan mee doe. Ik kan niet anders dan toch nog even mijn neus in die zaken steken na het lezen van het stukje van Berthold van Maris over de dissertatie van Timothy Colleman over het meewerkend voorwerp (NRC 26-01-2006, 11). De titel van zijn boek komen we niet te weten, maar wel krijgen we precies te horen wat Colleman allemaal gedaan heeft om een bepaald probleem op te lossen. Het probleem krijgt netjes gestalte in de tekst van Van Maris. Helemaal aan het begin aldus: "In de zin 'Jan geeft Piet een boek' ligt de nadruk op Jan. Maar in de zin 'Jan geeft een boek aan Piet' niet, ontdekte taalkundige Timothy Colleman." Dat zoiets een probleem wordt vindt zijn oorzaak nergens anders dan in het hoofd van de taalkundige. Iets wordt een probleem doordat het zo ervaren wordt, uitdrukking vindt in een openbarende uitspraak daarover en voorzien wordt van een uitleg waaruit blijkt dat er iets aan gedaan moet worden. En dan moet er natuurlijk ook nog werkelijk iets aan gedaan worden, in dit geval niet door maatschappelijk handelen of zo, maar door een onderzoek dat een verklaring levert die het probleem oplost. Het doel is dus dat we gaan begrijpen hoe het precies met dat verschil tussen met en zonder aan zit.

Colleman heeft dus iets ontdekt, namelijk dat de Nederlandse grammatica's - in feite betekent dat de ANS natuurlijk, want alles heeft zo zijn mode - geen verschil signaleren tussen dat met en zonder "aan" bij meewerkende voorwerpen. Colleman heeft kennelijk - want hij zegt dat zo - ervaren dat je geen verklaring vindt als je "mensen" ernaar vraagt. Hij zegt niet "de mensen", want dan had hij onderzoek moeten doen, terwijl met "mensen" alles vrijblijvend blijft. Maar "daarom" - zo staat er letterlijk - ging hij kijken naar krantemateriaal met een omvang van tien miljoen woorden. Twee opmerkingen: kennelijk zal het kijken naar gevallen van taalgebruik de gewenste verklaring opleveren, en het aangelegde grote allesbeslissende corpus zal zijn nut hebben bewezen.

Ik ga nou niet in op kwantitatieve aspecten van dat onderzoek. Daarover staat niets in de krant en ze hebben trouwens geen enkel ander effect dan "cho wat veel" of "chut wat weinig", eventueel, als je de goede setting vindt, hier of daar "zwaar signifikant". Evenmin pleeg ik enige aanvechting tegen de conclusies van Colleman, want die lijken me zeer ter zake en bijzonder spits. Maar, evenwel, en dat is een heel belangrijk punt: hoe kan iemand het zonder kwantitatieve gegevens toch van harte eens zijn met de nuanceringen die de auteur aanbrengt in de semantische analyse van het meewerkend voorwerp zoals tot nu toe gangbaar in de taalkunde van toen ik nog meedeed? Colleman geeft zelf het antwoord en valt daarmee ook zelf door de mand met zijn tien miljoen woorden. Hij zegt dat er achter die verschijnselen - veel of weinig, dat maakt niet zoveel uit, maar dat zegt hij er niet bij - "een subtiel verschil in betekenis of gebruik" moet zitten. In "gebruik" vanzelfsprekend, voor zover het gaat om hun voorkomen, wat door tien miljoen woorden wel zichtbaar wordt. Maar in "betekenis"? Waar komt die nou plotseling vandaan? Is betekenis van betekenis afhankelijk van gebruiksfrekwentie? Gebruik en betekenis zijn heel verschillende dingen. Je kunt alles - en ik bedoel werkelijk in ernst en letterlijk "alles" - wat Colleman als nuancering en verklaring naar voren brengt uitsluitend bereiken door activiteiten van taalanalyse die buiten iedere observatie van taalgebruik om wordt gepleegd. Anders zouden we onmogelijk tot het inzicht kunnen komen dat de "conclusies" van Colleman - tussen aanhalingstekens, want dat zijn het natuurlijk niet - en betekenisnuanceringen die hij levert overtuigend en correct zijn.

En dan komt - volgens de voorstellingen van Maris, want ik heb het boek natuurlijk niet gezien en hoe kan dat ook, want het moet nog verschijnen en Maris noemt de titel niet eens - de aap tenslotte met staart en al uit de mouw. Waar gaat het om bij Colleman, om de taal met haar structuur en betekenis of om iets anders? Kennelijk om iets anders. Colleman is een vertegenwoordiger van de cognitieve taalkunde met haar specifiek en fundamenteel uitgangspunt - zo zegt hij zelf - dat taal bepaalde verschillen alleen in stand houdt als er "een subtiel verschil in betekenis of gebruik" is. "Wat daarachter zit, is een soort economie-gedachte. Het zou zeer onlogisch zijn dat een taal op zeer grote schaal gebruik maakt van twee verschillende grammaticale middelen om precies hetzelfde te gaan zeggen". Colleman zoekt dus naar taalstructurele verschillen om aldus de achterliggende taal-economische gerichtheid te demonstreren. Niet van taal maar van mensen, denk ik. En hoe meer en hoe subtieler de grammaticale verschillen, hoe groter en duidelijker die gerichtheid. Mensen maken verschil tussen dingen en tonen rondom dat "aan" het belang van bezit. Taalwetenschap om taalstructuur beter te kennen is voorbij, De titel van het boek zal moeten zijn: "Sporen van Bezitterigheid in het Nederlands". Maar zelfs onder die titel heb je geen corpus van tien miljoen woorden nodig, zoals blijkt uit het feit dat ik de semantische conclusie van Colleman best begrijp zonder dat ik één kwantitatief feit heb vernomen. Die bezitterigheid die de taal eventueel structureel aankleeft is toch niet groter naargelang de betreffende structuur frekwenter gebruikt wordt? Frekwentie is eenvoudig niet ter zake.

En dan is er tenslotte nog iets. "Punt van discussie bij dit soort semantische analyses is wel de vraag: welk deel van de betekenis zit in het werkwoord en welk deel in de constructie?", vraagt Maris. Colleman geeft dat toe maar laat stante pede in zijn antwoord - terloops - horen hoe je zoiets moet beoordelen. Hij hoort van mensen dat ze bij een zin als "Jan weigert Piet een boek" niet aan Jan als bezitter denken. Maar hoe weten die zoiets als Colleman dat zelf niet weet? Toch niet door kwantitatief onderzoek? En wat die zin in dit opzicht betekent zou ik zelf ook wel weten als me dat gevraagd zou worden. Ook vroeger al wel, denk ik.

Jan van Bakel, 27 januari 2006

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.

Terug naar boven