Jan van Bakel



Superioriteit van de Ethiek


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

Wanneer een lezer een bepaalde auteur niet kan volgen zijn er in zijn hoofd verschillende mogelijkheden tot verklaring van dat verschijnsel. Voordehandliggend is het de schuld te schuiven op een intellectueel tekort: hij is er te dom voor. Kies je daarvoor om van het probleem af te zijn, dan komt er natuurlijk wel een ander en nog groter aan de orde: hoe kan dat zijn? We hebben toch allemaal hetzelfde soort hoofd en in principe moet iedereen daarmee zo ongeveer tot overeenkomstige prestaties in staat zijn. Is het dan misschien eerder een kwestie van scholing? Zou de stof een voorafgaande, langdurige en diepgaande training vergen, die je de dingen die de basis vormen geleidelijk naderbij brengt? Maar dat lijkt in zaken van filosofie - want daarover wou ik het hebben - niet goed denkbaar. De filosofie immers kan, voor zover ze metafysische, transcendentale zaken bespreekt - en iets anders kan ze moeilijk doen als ze filosofie wil zijn of blijven - over niets anders spreken dan dingen die vermoedbaar en benaderbaar zijn vanuit niets anders dan het blote menselijke hoofd. Wanneer ze over de wereld zou willen spreken, zou ze de zaak moeten overlaten aan de wetenschap. Dat is natuurlijk ook iets wat afhankelijk is van het menselijke verstand, maar daar komt heel wat meer bij aan de orde dan de dingen nagaan bij jezelf. Hoe komt het dan dat ik het soms niet kan volgen? Als het aan mij niet kan liggen en aan de wereld niet, moet het wel liggen aan die filosoof. Nu zult u misschien tegenwerpen dat ook wat Kant schrijft door weinigen begrepen wordt, althans door minder dan het aantal denkers dat hem gelezen heeft. En ik moet zeggen dat ik daar vermoedelijk zelf ook wel bijhoor. Maar omtrent Kant, die van heel wat kritici te horen krijgt dat het met zijn argumentatie op veel punten verkeerd loopt - en onder hen niet als geringste Schopenhauer - is er sinds honderden jaren de voortgaande discussie of zijn theorie het uithoudt en of we er werkelijk verder mee komen. De conclusie dat het allemaal niet deugt hangt dus nog.

Maar laat ik me nader verklaren: ik spreek over Paul Audi, Supériorité de l'éthique - De Schopenhauer à Wittgenstein et au-delà, in nederlandse vertaling van Frans de Haan: Paul Audi - Superioriteit van de ethiek - Van Schopenhauer tot Wittgenstein (Atlas 2004). Het is van gewicht de franse titel - ik bedoel: de titel van de franse editie - te plaatsen tegenover die van de vertaler want weglating van dat 'et au-delà' is een heel principieel punt. Zonder dat belooft het boek een getrouwe, objectieve en verhelderende analyse van filosofische opvattingen omtrent de ethica van Schopenhauer tot Wittgenstein, met de impliciete belofte van een bijzondere kijk op hun samenhang. En daarméé weet je het nog niet. Dat zal een verrassing zijn.

Een van de dingen waarin ik ben vastgelopen is de vraag naar de ethiek als zodanig. Wat moeten we daaronder verstaan? Wanneer je van iets de superioriteit gaat aantonen is het niet ongewichtig enigszins nauwkeurig aan te geven wat je eronder verstaat. Als dat problematisch is dient de schrijver zijn taak te kennen. Vanuit het gewone klassieke grieks moet je denken aan: het gewone denken en handelen van mensen, hun normale opvattingen en hun normale doen en laten. Iets dus van zowel inzichten als daden. En - zou ik denken - eerder iets voor de cultuurbeschouwer, -theoreticus, -historicus, dan voor de wijsgeer. Bij Audi rijst de moeilijkheid dat hij een belangrijk onderscheid wil maken tussen ethiek en moraal, echter zonder van meet af aan op dat verschil in te gaan. In weerwil zelfs van de ruim vier pagina's beslaande noot 50 bij de woorden ethiek en moraal worden de zaken niet zodanig duidelijk als voor het hoofdthema van het boek noodzakelijk was geweest. Wel zijn er veel grote woorden en dikke mist. Ik voor mij ben niet zo gelukkig met passages als de volgende.

    Hoe ongeduldig en gedesillusioneerd we nu ook zijn, er bestaat echter een eeuwige vraag - eeuwig in die zin dat ze ons sinds jaar en dag in onzekerheid over onze toekomst houdt - die nog steeds met evenveel nadruk als in de voorgaande perioden aan onze verwarde geest wordt gesteld: wat staat ons te doen? Laten we, aan het begin van een nieuwe eeuw, op het moment dat er een eerste balans van de twintigste eeuw wordt opgemaakt, of zouden we misschien moeten zeggen: in het uur dat de faillisementsaanvraag onvermijdelijk is, het erop houden dat de oplossing van die eeuwige vraag niet langer, zoals in het verleden, afhankelijk is van het vagevuur van de moraal of van de hel van de politiek, maar dat ze eindelijk - en even 'onaantastbaar' als 'definitief'- tot het domein van de ethiek behoort. (Blz. 27. Met een noot die verwijst naar Wittgenstein.JvB)
Een goede illustratie voor wat ik bedoel is ook het volgende fragment:
    In afwachting van de nabije barbaren dromen we van een ethische wereld waarin we zelfs niet meer tot het dienen van de moraal zouden zijn gedwongen. Maar jammer genoeg moeten we onszelf bekennen, op het gevaar af menigeen verdriet te doen: het is volkomen uitgesloten dat een door de ethiek beheerste wereld opkomt - zelfs niet aan de verste horizon van onze historische tijden. Tenzij we utopisch blijven - dat zou zelfs de utopie bij uitstek zijn -, is een 'ethische wereld' niets anders dan een contradictio in adjecto (blz.33).
Ter verklaring bij deze uitspraak wijst de schrijver erop dat we onder de wereld met Wittgenstein moeten verstaan "alles wat het geval is" en dat de ethiek daarvan geen deel uitmaakt. Voor de lezer blijft dat onvoldoende zolang geen duidelijke karakterisering wordt gegeven van die andere door de ethiek beheerste wereld, waarin zij dus wel bestaat. Die wereld wordt door Audi echter niet gekarakteriseerd en de ethiek blijft dus voorshands stateloos. Zo zitten we vooraan in het boek met de vraag: hoe zal de ethiek superieur zijn zonder de wereld van Wittgenstein, waarvan zij geen deel uitmaakt, te overtreffen? Als blijkt dat zij deel uitmaakt van al datgene waarover niet gesproken kan worden, hoe kan dan "alles wat het geval is" de inferioriteit ontlopen? Spreekt Wittgenstein dan niet over hoofdzaken en wezenlijke dingen?

Voortdurend heb ik voor mezelf getracht helderheid te bereiken wat betreft het wezenlijke van wat Audi beweert. Maar ik zal trachten duidelijk te maken hoe de lezer bij zijn pogingen belemmerd wordt door een dikke mist. Ik neem als voorbeeld de volgende passage.

    Als we er namelijk van uitgaan dat het leven lang niet een eenvoudig tot principe verheven waarde is maar geheel ligt besloten in de manier waarop het zich manifesteert en laat beproeven in ieder van ons, dan zou het in overweging nemen van het leven ons in staat stellen om het 'idealistische' perspectief waarin een zo overheersend denken als van iemand als Kant zich zo schitterend had onderscheiden om het subject van de ethiek te verklaren, ter discussie, zo niet discutabel te stellen (blz. 59).
Als we uitgaan van X zou het in overweging nemen van het leven ons in staat stellen tot Y. X is: dat het leven lang niet A is. Waarom "lang niet", bij lange na niet, in de verste verte niet? Dat is zeker wind in deze volzin. Vervolgens: in die X is begrepen een bepaalde opvatting met betrekking tot het leven. De zin stelt dat die bepaalde opvatting omtrent leven voldoende voorwaarde is voor Y, d.w.z. hiervoor dat het in overweging nemen van het leven ons in staat stelt tot Z. Samengevat in eenvoudige taal: We gaan ervan uit dat het leven geen tot principe verheven waarde is maar geheel besloten ligt in de manier waarop het zich manifesteert en laat beproeven. Onder die voorwaarde zal het in overweging nemen van het leven ons in staat stellen tot Z. En wat is nu die Z? Dat is: een bepaald 'idealistisch' perspectief ter discussie zo niet discutabel stellen. En wat voor 'idealistisch' perspectief? Het 'idealistische' perspectief waarin een zo overheersend denken als van iemand als Kant zich zo schitterend had onderscheiden om het subject van de ethiek te verklaren. In mijn interpretatie zal dat betekenen: het 'idealisme' (wellicht: idealisme) van Kant dat kon voeren tot de verklaring van het subject van de ethiek. In het midden blijft, voor mij althans, wat we precies moeten begrijpen. Wanneer je twee bladzijden hiervóór de geciteerde tekst van Schopenhauer leest die Audi opvoert als ondersteuning van zijn eigen uitleg, wordt duidelijk hoe rampzalig verwarrend en raadselachtig hij alles opschrijft en hoeveel beter - als hij hetzelfde bedoelt - alles kan gezegd worden en eerder gezegd is. Ik geef nog één voorbeeld:
    Als de vraag die de zelfmoord ons ertoe brengt te stellen op het strikt ethisch niveau de vraag is naar de stellingname ten aanzien van ons in-leven-zijn, dat wil zeggen ten aanzien van het feit zelf dat we leven, moeten we ons dan niet afvragen wat de aard is van dat 'verlangen' dat ons, in het voorkomende geval, ertoe overhaalt af te zien van het leven? Met andere woorden, ligt aan de beslissing zichzelf het leven te ontnemen geestelijke moed of lafheid ten grondslag? (blz. 152).
Voor eenvoudige mensen: als de vraag die de zelfmoord opwerpt in ethische zin de vraag is naar onze stellingname t.o.v. het leven, moeten we dan niet de vraag stellen wat het verlangen naar zelfmoord eigenlijk is? Onthutsend dus.

Definitief vastgelopen ben ik in het boek in het eerste hoofdstuk van het Tweede Boek: Leven: geluk en ongeluk. Daar vervolgt Audi de gedachten over rondheid en platheid van het leven, zoals Vincent van Gogh die ergens tot uitdrukking heeft gebracht (brief B8 aan Bernard (23 JvB) juni 1888). Die gedachten van bol en vlak worden bladzijdenlang voortgezet, langer moet ik zeggen dan ik vermocht te doorstaan. Maar toch nog wel iets verder dan de passus:

    Wanneer er een bol is, is er een vlak, en wanneer er een vlak is, is er een bol: bol en vlak gaan altijd samen. Wat wil zeggen dat het vlak niet werkt op de manier van een substantiële, unieke en onafhankelijke basis; en het is evenmin de universele onderbouw of steun van bollen die er om zo te zeggen freewheelend op zouden kunnen ronddraaien (dat was Schopenhauers grote vergissing, die algauw door Nietzsche en op een bepaalde manier ook door Wittgenstein werd gehekeld). Het vlak wordt door de bol van het leven zelf al naargelang de pathetische bewegingen van de bol getekend (blz. 141-142).
Het houdt niet op. U moet het vast zelf eens lezen anders gelooft u het toch niet. Maar ik moet misschien nog eens terugkomen voor het Tweede boek en de aanhang. Laat ons de hoop levend houden.

Jan van Bakel, 11 april 2007

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.

Terug naar boven