Jan van Bakel



Rood en groen en wat het geval is


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

Wat je in Nederland - althans binnen mijn ervaring - niet aantreft in de openbare meningsuitwisseling is een enigszins ernstige poging tot begripsbepaling inzake datgene waar het om gaat: mening. De aanleiding dat ik daarop toch nog een keer terugkom, hoewel ik er eerder hier of daar al wel eens terloops op ben ingegaan, is het artikel "Pedo-ideologie voorbij, het kind heeft gewonnen" van Antoinette Reerink en Ans Faber (NRC, 26-10-07, 20). Het gaat mij er daarbij niet om in enig opzicht kinderporno ter discussie te stellen. Ik kom tot mijn stof cruciaal naar aanleiding van de passage: "[De PvdA stelde ook dat zelfs bij pornografie sprake is van een meningsuiting, een expressie'. 'Een beperking van dit grondrecht is aan grondwettelijke en verdragsrechtelijke regels gebonden', aldus Eerste Kamerlid Erik Jurgens (PvdA) in 2002]". Hieraan moet toegevoegd de uitspraak in het hoofdartikel van dezelfde krant, luidende: "Taal is vrij, woorden zijn niet schuldig" (ib. blz 7). Ik hoop in het vervolg duidelijk te maken hoe negatief dit beoordeeld moet worden na enige reflectie op het wezen van mening en meningsuiting.

In het algemeen zou het zo moeten zijn dat een grondwet zou volstaan met het opsommen van de uitgangspunten die voor overheid en onderdanen het onderling gedrag van burgers dienen te bepalen. De hoofdgedachte zou zijn het recht op vrijheid, gelijkheid, veiligheid, gezondheid, gevormdheid en welvaart voor alle inwoners. Daaraan diende toegevoegd een reeks van gerechtelijke bedreigingen n.a.v. overtredingen van en bedreigingen tegen die uitgangspunten. Overbodig zou het zijn aan te geven in welke specifieke zaken de onderdanen vrijheid van handelen hebben. Vrij is alles wat niet wettelijk verboden is. Weg dus met de vrijheid van meningsuiting, onderwijs, godsdienst, vergadering, etcetera. Maar zo is het bij ons niet ingericht. Onze, kennelijk beperkte, vrijheden worden opgesomd en je vraagt je af of niet juist de onvrijheid het redundante kenmerk van onze samenleving is.

Om een of andere reden heeft de vrijheid van meningsuiting een zo zwaar gewicht dat ze in de grondwet terecht is gekomen. Dat komt natuurlijk omdat het kijvende volkje zijn belangen bedreigd voelt door wat mensen zeggen. Bestond dat belang niet dan zou je mogen zeggen wat je wilt en zou het niet nodig zijn er in de grondwet over te praten. Dat meningsuiting vrij is en dat dat in de grondwet staat komt dus voort uit het maatschappelijke feit dat dat - onheilspellenderwijs - niet zo lijkt te zijn. Onze eindeloze discussie is dan de zo keurig mogelijke vertaling van de maatschappelijke strijd daarover. En daarin past dus ook dit stukje.

We hebben het nog niet zo bont gemaakt dat in de grondwet gesproken zou worden over Vrijheid van Mening. Relevantie heeft een mening pas als ze geuit wordt. Over vrijheid daaromtrent kan pas gesproken worden wanneer ze waarneembaar is geworden door uiting. Praten of schrijven dus. Zo is het buiten kijf, dat we het zullen moeten hebben over de inhoud van taalgebruik. Reflectie over taal en taalgebruik zal onmisbaar blijken.

Wat is een meningsuiting? Is iedere boodschap in taal een meningsuiting? Daarvoor moeten we weten wat een mening is. Zoiets kun je natuurlijk niet door deductie ergens uit afleiden. Je kunt het niet aan de mensen gaan vragen, want dat schept duizend maal hetzelfde probleem: waaruit leiden ze hun antwoord af? Ik zeg het dus maar zelf. Ik heb er tenslotte een beetje voor doorgeleerd. Een mening is een gedachtebeeld - een beeld in de vorm van een gedachte - omtrent een stand van zaken in de werkelijkheid of 'de wereld'. Denk aan de allereerste stelling van Ludwig Wittgenstein in zijn Tractatus logico-philosophicus: "Die Welt ist alles, was der Fall ist". In tegenstelling met de filosoof moeten we echter ook denken aan uitspraken die weliswaar tenderen of pretenderen een beeld te zijn van wat het geval is, maar die onwaar zijn. Waarheid of onwaaarheid is geen eigenschap die bepaalt of iets ja of nee een mening zou zijn. Wanneer we meningsuitingen willen karakteriseren tegenover andere gedachte-uitingen zullen we moeten denken aan situaties waar zonder scherts de reactie past: "Zo, is dat jouw mening?" Zulke reactie past - evident - alleen maar op een uitspraak van zakelijke aard, zij het waarheid of leugen. Het zijn uitingen die niets anders doen dan vaststellen wat het geval is in de wereld. Laten we zo'n uitspraak van zakelijke aard die niets anders doet dan in het midden brengen wat het geval is in de wereld een GROENE uitspraak noemen.

Een belangrijk punt is dat een taaluiting ook heel iets anders kan behelzen dan een voorstelling omtrent een stand van zaken in de wereld. Daarover bestaat ook geen enkel misverstand, zoals terloops ook met grote evidentie blijkt uit een verklaring van het openbaar ministerie, gemeld op dezelfde bladzijde alwaar het stuk van Reerink staat: "De twee arrestanten gebruikten zelf geen geweld maar hebben volgens het Openbaar Ministerie (OM) door te schreeuwen wel deelgenomen aan het openlijk geweld tegen Jami". Geen zakelijke mededeling dus maar zuiver actie. Hoewel er uit het geschreeuwde niet wordt geciteerd moeten we kennelijk concluderen dat de taaluiting hier een daad van (participatie in) geweld was. Geweld dus en geen voorstelling omtrent een stand van zaken. Daar is dus, met onze terminologie, niets groens aan. Laten we een taaluiting die iets anders doet dan zakelijk vaststellen wat het geval is in de wereld een RODE uitspraak noemen. Wat het hoofdartikel van de NRC zei (zie citaat hierboven) kan daarvoor niet gelden.

Rode taaluitingen, vallend geheel en al buiten de groene deelverzameling van meningsuitingen, doen iets anders - of in elke geval iets meer - dan een voorstelling geven omtrent een stand van zaken in de wereld. Het is gemakkelijk om er voorbeelden van te geven. Je hoeft maar te denken aan taaluitingen die gekarakteriseerd worden met werkwoorden als: (ver)vloeken, (aan)bidden, (lof)zingen, (mis)prijzen, (af)keuren, (lief)kozen, verafschuwen, (uit)schelden, (uit)jouwen, beledigen, opruien, aanmoedigen. Maar ook: sputteren, stamelen, schreeuwen, zeuren, klagen, opperen, suggereren. Het betreft allemaal uitingen waarbij iets anders aan de hand is dan, louter of ten dele, weergave van een stand van zaken in de wereld, die integendeel (mede) inhouden een persoonlijke attitude of houding tegenover de werkelijkheid of zelfs actie daartegen, ingrijpen in de stand van zaken. De spreker beweert niet iets, hij handelt.

Het is noodzakelijk bij de tegenstelling tussen groen en rood een bedenking te maken. In zekere zin is iedere uiting, hoe groen van aard ook, een ingreep in de wereldgeschiedenis in zoverre dat door de uiting een feit wordt gecreëerd dat onherroepelijk en onvergankelijk is. Laten we stellen dat deze feitelijkheid alleen niet kan worden aangevoerd tegen de groenheid van een meningsuiting.

De objectieve werkelijkheid waarover gesproken wordt in meningsuitingen omvat ook menselijke personen met hun opvattingen en handelingen. Het is uiteraard ieders recht om ook die werkelijkheden te benoemen en te karakteriseren. Maar de rechter zal onderscheid moeten maken tussen uitingen als "Jij bent een grote schooier, een misgeboorte, een ramp voor de mensheid" en "Het is algemeen bekend dat de hele wereldpers schrijft dat jij een grote schooier bent, een misgeboorte, een ramp voor de mensheid". De taalwetenschap leert dat met het eerste geen zakelijke vaststelling wordt gedaan. We noemen het schelden. Het is rood taalgebruik. Het tweede is een zakelijke vaststelling. Het is groen. Van belang is wel, dat wat schelden is bepaald wordt door de intentie van de spreker en niet door de woordenboeken. En het is zo moeilijk dat de rechter er vaak aan te pas zal moeten komen. Maar dan is het wel van belang dat hij al die dingen weet die hier in het midden zijn gebracht, niet als een nieuwtje maar als oude feitelijkheid. Of hoort te weten. Geleerd moet hebben.

Jan van Bakel, 2 november 2007

janvanbakel.nl

Terug naar boven