Jan van Bakel



Geen sexe


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

Misschien, als ik wat haast maak, kan ik de Nederlandse bevolking nog redden. De aanleiding is de hernia van Jan Marijnissen, die hem vandaag noopt tot aftreden als fractievoorzitter. Ik zoek natuurlijk direct op internet om te weten wat hernia precies voor een ziekte is. Ik ga daar hier niet op in, want dat kunt u beter zelf allemaal lezen, als u niet wijzer bent als ik. Maar mijn aanleiding voor deze regels was de laatste zin van het lange verhaal aldaar, luidende: Waar "hij" staat kan ook "zij" gelezen worden. Ik heb er natuurlijk al wel eens eerder wat over gezegd, maar dat heeft kennelijk niet iedereen bereikt, of, indien al, niet geholpen of overtuigd. De schrijver van de tekst heeft kennelijk, blind door gebrek aan kennis maar toch met een kwaad gevoel om overal maar weer te moeten praten over "hij of zij", zich door een tour de force van de zaak afgemaakt met de geciteerde finale en generale goedmaker. Hem kan dan zeker niets meer verweten worden.

Vooropgesteld moet worden dat "hij of zij" in elk geval onzinnig is omdat het taalkundig impliceert dat er twee personen in het geding zijn, iets wat door "hij/zij" zou worden vermeden. Dit laatste is immers een suggestie om hier in de tekst een keuze te maken en dat vermijdt de suggestie van een tweetal personen. Daar staat tegenover dat het laatste, "hij/zij", ook een keuze inhoudt en geenszins wil zeggen dat het substantief dat in de tekst aan de orde is, "patiënt" in dit geval, als mannelijk en als vrouwelijk moet worden geïnterpreteerd. Daar zit 'm natuurlijk de miskleun, want een substantief heeft maar één geslacht.

Waar komt de onzin vandaan? Sinds enige tijd - en u moet natuurlijk bij Ewoud Sanders zijn om te weten sinds wanneer precies, want die houdt dat allemaal voor ons bij - heeft het zo voortreffelijk werkende Nederlandse correctheidsduiveltje, dat ons tot zulke hypernette mensen maakt, de illustere gedachte in de toch betrekkelijk onontwikkelde hersentjes doen postvatten, dat respect voor de evenmens gebiedt dat je bij het doen van uitspraken over wat dan ook altijd uitdrukkelijk moet laten uitkomen dat mannen en vrouwen gelijk zijn en dat je dus nooit over uitsluitend een "hij" kunt praten - of in elk geval schrijven, want in de bus heb ik het nog niet gehoord - waar iets evenzeer geldt voor vrouwen. Vrouwen worden daardoor gediscrimineerd en je zult maar voor de rechter gedaagd worden door een vrouw die beledigd is omdat jij ergens "hij" schreef i.p.v. "hij of zij".

De theoretische kwestie van het taalkundige woordgeslacht, vermengd met het culturele probleem van het gebruik van de pronomina hij en zij in het Nederlands, kan ik alleen maar een beetje overzien voor het indogermaans. De zaak hangt samen met de grammaticale tegenstelling als bij lat. hortus - 'tuin' (mannelijk), tegenover lat. lacrima - 'traan' (vrouwelijk) en alle menigvuldige declinatie- en naamvalverschillen in de latijnse, griekse en andere indogermaanse grammatica's. Naast mannelijk en vrouwelijk is er dan natuurlijk nog dat andere genus dat neutrum (letterlijk "geen van beide") of onzijdig wordt genoemd. Zulke drievoudige tegenstelling kent het Nederlands niet meer, maar wordt nog wel aangetroffen in bepaalde Nederlandse dialecten als het Nuenens met ne ziejke mens, 'n ziejke vrööw, e ziejk kiendje. Het verschil tussen - zogenoemd - mannelijk, vrouwelijk en onzijdig drukt zich uit in het lidwoord een in het enkelvoud en min of meer in de vorm van het bijvoeglijk naamwoord. Dat het om een driedeling gaat i.p.v. om een binaire oppositie maakt al duidelijk dat we zeker niet te maken hebben met een afspiegeling in de taal van de biologische oppositie mannelijk tegenover vrouwelijk. Daar komt bij dat een woord als mannetje, kennelijk de aanduiding voor een genitaal mannelijk verschijnsel, in de taal het lidwoord en dus het grammaticaal geslacht onzijdig voert. Een duidelijke aanwijzing dat de talige referenties met hij, zij, het, dit, dat en andere niet moeten worden begrepen als beheerst door de werkelijkheid buiten de taal, maar als figuren die aan de hand van binnentalige verschijnselen moeten worden beschreven en begrepen.

De hij-of-zij-ridders munten uit door burgerlijkheid en taalkundige incompetentie. Iemand die iets over taal geleerd heeft moet weten dat een woord als b.v. patiënt naar zijn betekenis niet moet worden omschreven als "lijdend mannelijk of vrouwelijk menselijk individu" maar eerder als "levend wezen dat onderhevig is aan lijden". Het heeft geen andere semantische kenmerken dan deze, behoudens zulke welke het deelt met hogere, abstractere categorieën (stoffelijk lichaam, voorwerp e.d.). Patiënt is een talige vorm betekenend een element van de verzameling lijdende levende wezens. Andere semantische features - dik, dun, geel, rood,mannelijk, vrouwelijk enzovoort - mist het. De grammatica van het Nederlands houdt in, dat bij een pronominale verwijzing ernaar gebruik gemaakt wordt van de categorie van lidwoorden en voornaamwoorden waartoe hij behoort. We noemen dat mannelijk maar dat heeft met sexe niets te maken. Het is een eigenschap die het deelt met b.v. steen. Spreek je over een patiënt dan spreek je dus over een element van die verzameling. Die verzameling is: een theoretisch concept dat niet ontstaat door een of andere wetenschappelijke analyse van de waarneembare verschijnselen, maar dat het resultaat is van het abstracte menselijke denken. Dit laatste is ook de raadselachtige werkelijkheid die aan de orde is binnen de problematiek rondom de Kantiaanse categorieën. Dat het woord patiënt van de grammaticale orde der de-woorden is waarnaar met hij verwezen wordt hebben we maar te nemen. Je mag er natuurlijk als een Don Quichot tegen strijden, maar dan kun je evengoed gaan vechten tegen bepaalde eigenschappen van het frans en b.v.gaan eisen dat een vrouw spreekt over ma père tegenover een man die zou moeten zeggen mon père. Charlatanerie, Don Quichoterie.

Jan van Bakel, 18 juni 2008

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.