Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes
Nee, ik ga het nou niet hebben over de meest onmiskenbaar bruuske en machtswellustige wijze
waarop een paar barbaren van het moederbedrijf dat boven mijn vanouds vertrouwde
kleinschalige bedrijfje Telebyte troont, mijn vrije meningsuiting hebben gekraakt.
Duidelijker kan dat niet blijken dan doordat u mij niet kunt lezen. Zij hebben
Telebyte gewoon van het internet ge...rd. Nee ik ga het hebben over de
onthullende discussie die gisteravond te beluisteren was bij Pauw en Witteman.
Een gesprek met Bram Moszkowicz (en nog wel in aanwezigheid van Hans van Mierlo,
die overigens voor heel iets anders kwam) over die kwestie van Wilders die allerlei
gezegd heeft wat ze nu voor de rechter gaan brengen om hem veroordeeld te krijgen
voor een geval van meningsuiting (volgens de een) en haat zaaien (volgens
de ander). Want daar kwam de discussie tenslotte op neer:
haat zaaien dat was het waarschijnlijk en dat mag niet. Het springende punt was dus
dat de interviewers - of gespreksleiders - aan Moszkowicz tenslotte die
vraag voorlegden: of 't dát nu was, haat zaaien. Want dat is
verboden. En als je kunt zeggen dat 't dat is, dan ben je die lastige vraag
over de vrijheid van meningsuiting ineens kwijt. En dan krijg je Wilders dus zeker niet vrijgepleit.
Vanmorgen staat op de site
van Pauw en Witteman te lezen dat ze het als een zwak punt van Moszkowicz
beschouwden dat hij die vraag niet kon beantwoorden. Of niet wilde
beantwoorden?
Maar volgens mij werden hier eerder Pauw en Witteman ontmaskerd dan Moszkowicz en ik zal u zeggen waarom.
Laten we eens aannemen dat een rechter de vraag zou moeten beantwoorden: is het haat zaaien?
In het gesprek voor de tv bleek duidelijk de veronderstelling te zijn dat dat mogelijk is.
Dat het denkbaar is dat ooit iemand op overtuigende wijze kan duidelijk maken of bewijzen
dat dat verschijnsel zich voordoet: haat zaaien. Mij lijkt dat je zoiets ten principale moet uitsluiten.
Doet zich een situatie voor waarbij de vraag gesteld wordt, dan zijn er twee dingen aan de orde:
a) iemand doet een uiting met woorden (voor het gemak laat ik andere dingen buiten beschouwing:
een lang gezicht trekken, naar je voorhoofd wijzen, in lachen uitbarsten en ga zo maar door)
en b) iemand die het hoort of leest voelt haat rijzen in zijn binnenste.
En zelfs wanneer je die "haat" objectief zou kunnen definiëren en waarnemen,
zou de samenhang van a en b toch nog wel even objectief moeten worden aangetoond.
Dat kan natuurlijk nooit en daarom hebben we noozakelijk te maken met gewoonte, willekeur
en geknoei. (Hoewel het natuurlijk ook weer een probleem is hoe je objectief tot
deze conclusie kunt komen.) We moeten dus vaststellen dat haatzaaien nooit objectief
kan worden geconstateerd en dat we dus
niks beters hebben dan een instantie die het allemaal
voor ons uitzoekt: de rechterlijke macht. Die zegt gewoon, zonder enige plicht tot
bewijs: ja het is haatzaaien. En achteraf zullen we zeggen: weet je nog, dat heette vroeger
haatzaaien. Zoals we nou niet meer begrijpen wat we destijds allemaal zeiden over
Janmaat.
Jan van Bakel, 4 februari 2009
janvanbakel.nl
Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.
S
Terug naar boven