Jan van Bakel



Besef



Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Terug naar Archief
Terug naar hoofdmenu

Weer zo'n flits gisteravond die uitliep op een krabbeltje dat ik noteerde voor later. Iets over taal dat, nu ik hier begin, tot iets zou moeten kunnen voeren. Ik weet op dit eigenste moment nog niet wat het precies behelsde. Ik moet het als het ware nog oppompen. Niet: laten uitstromen, want het ís er natuurlijk gewoon nog niet. Het moet nog worden. Wel is het al de vraag, wie er straks schuldig aan zal zijn. Ik zelf natuurlijk zult u denken, maar hoe dan precies? Ik heb het toch niet willens en wetens tevoorschijn geroepen? Ik heb toch niet, voordat ik eraan dacht, gedacht dat ik iets zou willen bedenken? Het komt toch gewoon uit zichzelf tevoorschijn? In je op? Het was de plotselinge gedachte dat taal iets is om van de werkelijkheid af te zijn. Ermee af te rekenen. De werkelijkheid van de wereld in de ware zin te overwinnen en als probleem te passeren.

Maar laat ik beginnen bij het begin. Wat taal betekent kun je misschien nog het best begrijpen wanneer je je een situatie voorstelt waarin je niet over taal beschikt. Denken we de taal dus weg. Wáar je die dan hebt weggedacht, is niets anders achtergebleven dan je eigen bewustzijn. Wat betekent dat? Dat moet toch nog heel wat anders zijn dan wat een koe tot haar beschikking heeft. Dat is namelijk wat ik zou willen noemen een lege kennis, dat wil zeggen een kennis die geen reflectie toelaat. Een kennisbeeld dat wel kan achterblijven in je herinnering en op grond waarvan je later als je het weer ziet op dezelfde manier kunt reageren, evenwel zonder het expliciet te beseffen. Ik denk dat het kennen van een koe een kennen is zonder reflectie. Ook wanneer haar gedrag laat zien dat ze zich iets kwalijks van vroeger herinnert, zoals ook apen dreigende gevaren blijken te herkennen. Maar zij beseffen niet wat ze weten of zelfs dat ze weten. Het weten zelf bereikt hun weten niet. Het echte weten is: weten al wetende van dat weten. Dat is beseffen.

Ik denk dat we zouden moeten trachten vast te stellen wat de voorwaarden zijn voor het ontstaan van het reflexieve weten. En, indien we al die voorwaarde(n) kunnen vinden, wat er aan nieuwe mogelijkheden ontstaat zodra het besef opengaat. Het is buiten twijfel dat taal niet kon ontstaan voorafgaande aan dit als het ware verdubbelende moment, een moment immers dat een dubbelheid laat ontstaan tussen een dit en een dat, een hier en een daar, het een en het ander. Het is misschien niet zeker dat die tweeheid in alles noodzakelijk de taal ten gevolge heeft, maar wel dat ze zonder dat ondenkbaar was geweest. Dat taal niet noodzakelijk moet volgen binnen een fysisch levend systeem zodra daarbinnen het weten is ontstaan, volgt uit de koe en de aap hierboven, maar of het besef noodzakelijk de taal tevoorschijn zou roepen is een tweede.

Het schijnt zo te zijn dat bepaalde soorten van apen een naderende bedreiging aan soortgenoten bekend maken en doorgeven met in de groep bekende geluidssignalen. Als dat inderdaad zo is, beschikken ze over een soort van weten dat meer is dan weten, dat wil zeggen over een besef. En beschikken ze over een taal, nog in het midden gelaten of die laatste twee, besef en taal, noodzakelijk samengaan. Maar ik betwijfel of dat zo moet worden geïnterpreteerd. Ik zou die schreeuwende apen eerder zien als zwiepende bomen. Bij een dier kan een bepaalde reactie optreden bv. wanneer de twijgen van de bomen extreem beginnen te zwiepen door de wind, maar het schreeuwen van die apen bij gevaar is informatie-technisch niets anders. Niet alles wat informatie levert spreekt dus een taal. Zou datgene wat over besef beschikt wel altijd een taal spreken? Brengt besef de taal voort? Ontstaat taal soms noodzakelijkerwijs zodra een wetend wezen tot besef komt?

Hoe het besef kan ontstaan als opvolger van het onwetende weten lijkt een onoplosbaar raadsel. Maar een andere vraag is: wat zijn de noodzakelijke gevolgen van het ontstaan van besef voor de verhouding tussen de (zelf)beseffende spreker en de (besefte) wereld? Zeker is dat alles wat daarna wordt beseft het andere is tegenover het ik van de denkende spreker, wat uiteraard tot gevolg moet hebben dat de taal daarvan de sporen draagt. De taal zal zo de kenmerken dragen van de spreker, die in haar aan de wereld zijn wetten en structuren oplegt. Die haar aldus de eigen blijvende kenmerken dwingend en blijvend zal opleggen en haar niet anders meer kan zien en begrijpen dan volgens de eigen interpretaties die in zijn taal verankerd en gerealiseerd zijn. De wereld onderworpen aan de ontwaakte denker die het ik en het andere ontdekte en het eerste de baas laat spelen. Na deze waterscheiding in de geschiedenis van het leven krijgt zo al het bestaande zijn structuren in het menselijke weten. Alles is in het denken ondergebracht, aan het denken van de mens onderworpen, losgemaakt van zijn raaselachtige bestaan, in het denken ten onder gegaan.

    In den beginne was het woord en het woord was bij God en het woord was God. (Johannes 1, 1.)

Jan van Bakel, 27 februari 2010

janvanbakel.nl

Terug naar boven

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.