Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Terug naar Archief
Terug naar hoofdmenu
Weer zo'n flits gisteravond die uitliep op een krabbeltje
dat ik noteerde voor later. Iets over
taal dat, nu ik hier begin, tot iets zou moeten kunnen voeren.
Ik weet op dit eigenste moment nog niet wat het precies
behelsde. Ik moet het als het ware nog oppompen. Niet: laten uitstromen, want het
ís er natuurlijk gewoon nog niet. Het moet nog worden. Wel is het al de
vraag, wie er straks schuldig aan zal zijn. Ik zelf natuurlijk
zult u denken, maar hoe dan precies?
Ik heb het toch niet willens en wetens tevoorschijn geroepen? Ik heb toch niet, voordat
ik eraan dacht, gedacht dat ik iets zou willen bedenken?
Het komt toch gewoon uit zichzelf tevoorschijn? In je op? Het was de plotselinge
gedachte dat taal iets is om van de werkelijkheid af te zijn.
Ermee af te rekenen. De werkelijkheid van de wereld in de ware
zin te overwinnen en als probleem te passeren.
Maar laat ik beginnen bij het begin.
Wat taal betekent kun je misschien nog het best begrijpen wanneer je je een situatie
voorstelt waarin je niet over taal beschikt. Denken we de taal dus weg.
Wáar je die dan hebt weggedacht, is niets anders achtergebleven
dan je eigen bewustzijn.
Wat betekent dat? Dat moet toch nog heel wat anders zijn dan wat een koe
tot haar beschikking heeft. Dat is namelijk wat ik zou willen noemen een lege
kennis, dat wil zeggen een kennis die geen reflectie toelaat. Een kennisbeeld
dat wel kan achterblijven in je herinnering en op grond waarvan je later als
je het weer ziet op dezelfde manier kunt reageren, evenwel zonder
het expliciet te beseffen. Ik denk dat het kennen van een koe een kennen is zonder
reflectie. Ook wanneer haar gedrag laat zien dat ze zich iets kwalijks van vroeger
herinnert, zoals ook apen dreigende gevaren blijken te herkennen.
Maar zij beseffen niet wat ze weten of zelfs dat ze weten.
Het weten zelf bereikt hun weten niet.
Het echte weten is: weten al wetende van dat weten. Dat is beseffen.
Ik denk dat we zouden moeten trachten vast te stellen wat de voorwaarden zijn
voor het ontstaan van het reflexieve weten.
En, indien we al die voorwaarde(n) kunnen vinden, wat er
aan nieuwe mogelijkheden ontstaat zodra het besef opengaat.
Het is buiten twijfel dat taal niet kon ontstaan voorafgaande aan dit
als het ware verdubbelende moment, een moment immers dat
een dubbelheid laat ontstaan tussen een dit en een dat, een hier
en een daar, het een en het ander.
Het is misschien niet zeker dat die tweeheid in alles noodzakelijk de taal
ten gevolge heeft, maar wel dat ze zonder dat ondenkbaar was geweest.
Dat taal niet noodzakelijk moet volgen binnen een fysisch levend systeem
zodra daarbinnen het weten is ontstaan, volgt uit
de koe en de aap hierboven, maar of het besef noodzakelijk de taal
tevoorschijn zou roepen is een tweede.
Het schijnt zo te zijn dat bepaalde soorten van apen een naderende bedreiging
aan soortgenoten bekend maken en doorgeven
met in de groep bekende geluidssignalen.
Als dat inderdaad zo is,
beschikken ze over een soort van weten dat meer is dan weten,
dat wil zeggen over een besef. En beschikken ze over een taal,
nog in het midden gelaten of die laatste twee, besef en taal,
noodzakelijk samengaan.
Maar ik betwijfel of dat zo moet worden geïnterpreteerd.
Ik zou die schreeuwende apen eerder zien als zwiepende bomen.
Bij een dier kan een bepaalde reactie optreden bv. wanneer de twijgen van de
bomen extreem beginnen te zwiepen door de wind,
maar het schreeuwen van die apen bij gevaar
is informatie-technisch niets anders.
Niet alles wat informatie levert spreekt dus een taal.
Zou datgene wat over besef beschikt wel altijd een taal spreken?
Brengt besef de taal voort? Ontstaat taal soms noodzakelijkerwijs zodra
een wetend wezen tot besef komt?
Hoe het besef kan ontstaan als opvolger van het onwetende weten lijkt
een onoplosbaar raadsel. Maar een andere vraag is: wat zijn de
noodzakelijke gevolgen van het ontstaan van besef voor de verhouding
tussen de (zelf)beseffende spreker en de (besefte) wereld? Zeker is
dat alles wat daarna wordt beseft het andere is tegenover het ik van de denkende
spreker,
wat uiteraard tot gevolg moet hebben dat de taal daarvan de sporen draagt.
De taal zal zo de kenmerken dragen van de
spreker, die in haar aan de wereld zijn wetten en structuren oplegt.
Die haar aldus de eigen blijvende kenmerken dwingend en blijvend zal opleggen
en haar niet anders meer kan zien en begrijpen dan volgens de eigen
interpretaties die in zijn taal verankerd en gerealiseerd zijn.
De wereld onderworpen aan de ontwaakte denker die het ik en het andere
ontdekte en het eerste de baas laat spelen.
Na deze waterscheiding in de geschiedenis van het leven
krijgt zo al het bestaande zijn structuren in het menselijke weten.
Alles is in het denken ondergebracht, aan het denken van de mens
onderworpen, losgemaakt van zijn raaselachtige bestaan, in het denken
ten onder gegaan.
In den beginne was het woord en het woord was bij God en het woord was God.
(Johannes 1, 1.)
Jan van Bakel, 27 februari 2010
janvanbakel.nl
Terug naar boven
Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.