Jan van Bakel



Ophef over discriminatie


Terug naar hoofdmenu
Vorige Entr'acte
Volgende Entr'acte
Archief Entr'actes

Het komt door dat stukje van Opheffer in de Groene van deze week. Een hoop onjuiste gedachten bij elkaar. Daarom een proef. Als volgt: Ik mag denken wat ik wil. Dat zal niemand bestrijden neem ik aan. Ik mag daarbij eventueel een domoor zijn. Je zou mij, als je er kennis van zou krijgen, zelfs een misdadig mens mogen vinden. Maar dat betekent allemaal niet dat ik niet mag denken wat ik wil. Niemand zal mij ooit - sinds de roomse kerk drastisch veranderd is - verbranden of zo om wat ik denk. Denken is, hoe dan ook, nooit ende nimmer strafbaar. Ik mag dus werkelijk denken wat ik wil. Goed geredeneerd impliceert de erkenning van dit beginsel de overtuiging dat denken nooit op zichzelf discriminatie kan zijn. Was dat wel het geval, dan zou met een verbod van discriminatie de vrijheid van denken noodzakelijk beperkingen krijgen. Absolute vrijheid van gedachte was dan een illusie. Je kunt ook zeggen dat wie de gedachte absoluut vrij laat en discriminatie verbiedt de zekerheid moet hebben dat denken niets te maken heeft met discriminatie. En dat is natuurlijk ook vanzelfsprekend, want discrimineren doe je iemand. Als je wil gaan uitleggen wat discriminatie is, zul je het moeten hebben over menselijk handelen. Een of ander type dus van waarneembaar handelend optreden. Zo zijn we al een eind op streek.

Hoort het spreken tot het menselijk handelen? Jazeker. In beginsel kan spreken dus discriminatoir zijn. En zo wordt de vraag: wanneer is spreken discriminatoir? Neem me niet kwalijk dat het moeilijk wordt. Als het niet moeilijk was zou Opheffer geen fout kunnen maken. Etymologisch heeft de term te maken met het begrip 'afstand' in een geografische situatie maar ook met 'verschil', 'onderscheid'. Het al of niet materiële aspect van de betekenis is weinig relevant wanneer men bedenkt dat de notie van verschil moet voorafgaan aan het prägen van die term. Tegenwoordig is de term 'discriminatie' noodzakelijk verbonden met de bijgedachte van 'verachting', 'miskenning' en andere afkeurenswaardige zaken meer, maar feitelijk moeten we toch allereerst denken aan verschil maken, in het bijzonder in de behandeling van mensen. Met of zonder afschuw, dat maakt niet uit. Ik heb er al eerder eens op gewezen dat onze grondwet nalaat aan te geven bij welke zaken verschil maken al of niet toelaatbaar is. Zij zegt eenvoudig dat discriminatie niet mag, niet wat het is. Dat we op school iemand die op bepaalde vragen geen antwoord weet een onvoldoende toekennen vindt niemand erg. Terwijl dat dus net zo goed verschilmaken is als iemand een baan weigeren wegens fonetische eigenschappen van zijn achternaam. Alles blijft erg onduidelijk wanneer die grondwet in haar discriminatie-artikel 1 zegt: "of op welke grond dan ook" - weet u nog? Maar daar wil ik nou niet moeilijk over doen. Ik houd me gewoon bij de vigerende politiek correcte interpretatie, die we zelfs bij rechterlijke uitspraken niet afkeuren.

Ik concludeer voor het gemak maar gauw-gauw: je mag niemand op grond van je-weet-wel anders behandelen dan iemand met andere eigenschappen. Als je dat zo zegt heb je de hele wereldbevolking theoretisch ingedeeld in twee categorieën: je-weet-wel en de rest. Volgens algemeen gangbare maar toch onjuiste opvattingen is daarmee alleen al een onvergeeflijke generalisering gepleegd. Onder een generalisering moet worden verstaan dat de waarneming van een bepaalde eigenschap (BE) bij een lid van een of andere groep die gekenmerkt wordt door een andere eigenschap (bij voorbeeld: een bepaalde religieuze leer (RL) aanhangen) voert tot het toekennen van BE aan alle leden van de groep RL. Het is een gewoon verschijnsel. Iemand die één keer op een Vlaamse camping heeft gestaan zal zijn opgedane indrukken vaak zijn leven lang zijn vakantiegedrag laten bepalen. Primitieve denkers onder onze landgenoten huiveren voor het noemen van welke categorie dan ook. Praat je over "Amsterdammers", dan is de reactie: "Amsterdammers bestaan niet". Een "generalisering" van dit type wordt algemeen afgekeurd. Een sociaal misdrijf, strijdig met alles wat de politieke correctheid voorschrijft. Die opvatting speelt een rol overal waar eenvoudige of matig geschoolde landgenoten het woord voeren. Wie zoals ik nachtenlang gekluisterd ligt aan het gebabbel op Radio-1 weet van wanten. "Ik mag natuurlijk niet generaliseren" hoor je bijna net zo vaak als "zeg maar". En dan bedoelen ze dat je gewoon geen abstracte termen mag gebruiken.

Om op het punt terug te komen: bestrijders van discriminatie zouden heel wat meer succes boeken wanneer ze niet zo monomaan tegen die "generalisering" te hoop zouden lopen. Zij menen dat je niet over de moslims mag praten. Ze vliegen wat minder op je aan wanneer je je tot moslims beperkt, maar in het ene noch in het andere geval hebben ze benul van één allesbeslissend feit: de menselijke taal kan nou eenmaal niet anders dan "generaliseren" omdat ze op het beginsel van de categorisering gebaseerd is. Denk maar aan artikel 1 met het verschil tussen je-weet-wel en de rest. Binnen het enig beschikbare, te weten de regels van de taal en van het denken, kan dat nou eenmaal niet anders. Je kunt over alles wat individueel gekenmerkt is slechts praten in termen van algemene categorieën. Mag dat niet meer, dan keren we terug tot de dierlijke status: directe reactie op elk individueel feit of voorwerp dat ontmoet wordt. (Hoewel filosofische reflectie leert dat zelfs daar categorisering aan de orde is. Waarover eerder).

Als Opheffer in dat stukje had verhandeld over categorisering i.p.v. over generalisering dan was hij beter op spoor gebleven. En verder had hij moeten signaleren dat discriminatie in de zin van de grondwet niet betrokken kan worden op gedachten maar te doen heeft met handelingen. Concrete discriminatoire doe-handelingen - ter onderscheiding van spreek-daden - hebben altijd te maken met (of: zijn gericht op) aanwijsbare menselijke individuen. Discriminatoire spreekhandelingen in de zin van de grondwet moeten ook betrekking hebben op concrete menselijke individuen, eenvoudig omdat artikel 1 spreekt over "Allen die zich in Nederland bevinden" en alleen een concreet mens of concrete mensen kan of kunnen beweren dat ze tot die "allen" behoren die in de grondwet worden beschermd. Een tekst die niet over individuen gaat kan nooit discriminerend zijn. Een kwaadaardige uitlating als "moslims zijn ondemocratisch" of erger slaat niet op concrete mensen maar op een abstracte categorie die wel bestaat, maar uitsluitend op abstract niveau en bij gratie van taal en denken. Verzin daarvoor een andere grondwet, eentje die niet praat over menselijke personen en die het vrije denken en spreken afschaft. Of laat het allemaal toe, zolals het nu gelukkig nog hoort.

Opheffer: "De uitspraak dat de islam een achterlijke godsdienst is is geen discriminatie". Correct. "'We moeten homo's van het hoogste dak afwerpen' is dat wel". Incorrect." 'Islamieten mogen hier geen winkels beginnen, niet wonen, niet in café's komen' - dat is dicriminatie". Incorrect. Je moet het toepassen wil het discriminatie zijn. En, à propos, dat die koningin bij die moskee die mannen geen hand gaf, dat was discriminatie.

Jan van Bakel, 9 juni 2006

janvanbakel.nl

Reactie? Bericht: jan.van.bakel@gmail.com.

Terug naar boven